INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- snuffelde
- snuffelde
- snuffelde
- snuffelde
- snuffelden
- snuffelden
- snuffelden
O.v.t. (Past)
- zal snuffelen
- zult snuffelen
- zal snuffelen
- zult snuffelen
- zult snuffelen
- zullen snuffelen
- zullen snuffelen
O.t.t.t. (Future)
- had gesnuffeld
- had gesnuffeld
- had gesnuffeld
- had gesnuffeld
- hadden gesnuffeld
- hadden gesnuffeld
- hadden gesnuffeld
O.v.t.t. (Condicional)
- heb gesnuffeld
- hebt gesnuffeld
- heeft gesnuffeld
- hebt gesnuffeld
- hebben gesnuffeld
- hebben gesnuffeld
- hebben gesnuffeld
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal gesnuffeld hebben
- zult gesnuffeld hebben
- zal gesnuffeld hebben
- zult gesnuffeld hebben
- zult gesnuffeld hebben
- zullen gesnuffeld hebben
- zullen gesnuffeld hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou gesnuffeld hebben
- zou gesnuffeld hebben
- zou gesnuffeld hebben
- zou gesnuffeld hebben
- zouden gesnuffeld hebben
- zouden gesnuffeld hebben
- zouden gesnuffeld hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)