NL.png moggelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • moggelen

O.t.t. (Present)

  • moggelde
  • moggelde
  • moggelde
  • moggelde
  • moggelden
  • moggelden
  • moggelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal moggelen
  • zult moggelen
  • zal moggelen
  • zult moggelen
  • zult moggelen
  • zullen moggelen
  • zullen moggelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gemoggeld
  • had gemoggeld
  • had gemoggeld
  • had gemoggeld
  • hadden gemoggeld
  • hadden gemoggeld
  • hadden gemoggeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemoggeld
  • hebt gemoggeld
  • heeft gemoggeld
  • hebt gemoggeld
  • hebben gemoggeld
  • hebben gemoggeld
  • hebben gemoggeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemoggeld hebben
  • zult gemoggeld hebben
  • zal gemoggeld hebben
  • zult gemoggeld hebben
  • zult gemoggeld hebben
  • zullen gemoggeld hebben
  • zullen gemoggeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemoggeld hebben
  • zou gemoggeld hebben
  • zou gemoggeld hebben
  • zou gemoggeld hebben
  • zouden gemoggeld hebben
  • zouden gemoggeld hebben
  • zouden gemoggeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •