NL.png mitigeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • mitigeren

O.t.t. (Present)

  • mitigeerde
  • mitigeerde
  • mitigeerde
  • mitigeerde
  • mitigeerden
  • mitigeerden
  • mitigeerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal mitigeren
  • zult mitigeren
  • zal mitigeren
  • zult mitigeren
  • zult mitigeren
  • zullen mitigeren
  • zullen mitigeren

O.t.t.t. (Future)

  • had gemitigeerd
  • had gemitigeerd
  • had gemitigeerd
  • had gemitigeerd
  • hadden gemitigeerd
  • hadden gemitigeerd
  • hadden gemitigeerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gemitigeerd
  • hebt gemitigeerd
  • heeft gemitigeerd
  • hebt gemitigeerd
  • hebben gemitigeerd
  • hebben gemitigeerd
  • hebben gemitigeerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gemitigeerd hebben
  • zult gemitigeerd hebben
  • zal gemitigeerd hebben
  • zult gemitigeerd hebben
  • zult gemitigeerd hebben
  • zullen gemitigeerd hebben
  • zullen gemitigeerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gemitigeerd hebben
  • zou gemitigeerd hebben
  • zou gemitigeerd hebben
  • zou gemitigeerd hebben
  • zouden gemitigeerd hebben
  • zouden gemitigeerd hebben
  • zouden gemitigeerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gemitigeerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gemitigeerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gemitigeerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gemitigeerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gemitigeerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gemitigeerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gemitigeerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gemitigeerd zijn
  •