NL.png kwaken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kwaken

O.t.t. (Present)

  • kwaakte
  • kwaakte
  • kwaakte
  • kwaakte
  • kwaakten
  • kwaakten
  • kwaakten
 

O.v.t. (Past)

  • zal kwaken
  • zult kwaken
  • zal kwaken
  • zult kwaken
  • zult kwaken
  • zullen kwaken
  • zullen kwaken

O.t.t.t. (Future)

  • had gekwaakt
  • had gekwaakt
  • had gekwaakt
  • had gekwaakt
  • hadden gekwaakt
  • hadden gekwaakt
  • hadden gekwaakt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekwaakt
  • hebt gekwaakt
  • heeft gekwaakt
  • hebt gekwaakt
  • hebben gekwaakt
  • hebben gekwaakt
  • hebben gekwaakt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekwaakt hebben
  • zult gekwaakt hebben
  • zal gekwaakt hebben
  • zult gekwaakt hebben
  • zult gekwaakt hebben
  • zullen gekwaakt hebben
  • zullen gekwaakt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekwaakt hebben
  • zou gekwaakt hebben
  • zou gekwaakt hebben
  • zou gekwaakt hebben
  • zouden gekwaakt hebben
  • zouden gekwaakt hebben
  • zouden gekwaakt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •