INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• glazuren

O.t.t. (Present)

• glazuurde
• glazuurde
• glazuurde
• glazuurde
• glazuurden
• glazuurden
• glazuurden

O.v.t. (Past)

• zal glazuren
• zult glazuren
• zal glazuren
• zult glazuren
• zult glazuren
• zullen glazuren
• zullen glazuren

O.t.t.t. (Future)

• had geglazuurd
• had geglazuurd
• had geglazuurd
• had geglazuurd
• hadden geglazuurd
• hadden geglazuurd
• hadden geglazuurd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb geglazuurd
• hebt geglazuurd
• heeft geglazuurd
• hebt geglazuurd
• hebben geglazuurd
• hebben geglazuurd
• hebben geglazuurd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal geglazuurd hebben
• zult geglazuurd hebben
• zal geglazuurd hebben
• zult geglazuurd hebben
• zult geglazuurd hebben
• zullen geglazuurd hebben
• zullen geglazuurd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou geglazuurd hebben
• zou geglazuurd hebben
• zou geglazuurd hebben
• zou geglazuurd hebben
• zouden geglazuurd hebben
• zouden geglazuurd hebben
• zouden geglazuurd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden geglazuurd
•  

O.v.t. (Past)

• worden geglazuurd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen geglazuurd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden geglazuurd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn geglazuurd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was geglazuurd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen geglazuurd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden geglazuurd zijn
•