NL.png gareren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • gareren

O.t.t. (Present)

  • gareerde
  • gareerde
  • gareerde
  • gareerde
  • gareerden
  • gareerden
  • gareerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal gareren
  • zult gareren
  • zal gareren
  • zult gareren
  • zult gareren
  • zullen gareren
  • zullen gareren

O.t.t.t. (Future)

  • had gegareerd
  • had gegareerd
  • had gegareerd
  • had gegareerd
  • hadden gegareerd
  • hadden gegareerd
  • hadden gegareerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegareerd
  • hebt gegareerd
  • heeft gegareerd
  • hebt gegareerd
  • hebben gegareerd
  • hebben gegareerd
  • hebben gegareerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegareerd hebben
  • zult gegareerd hebben
  • zal gegareerd hebben
  • zult gegareerd hebben
  • zult gegareerd hebben
  • zullen gegareerd hebben
  • zullen gegareerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegareerd hebben
  • zou gegareerd hebben
  • zou gegareerd hebben
  • zou gegareerd hebben
  • zouden gegareerd hebben
  • zouden gegareerd hebben
  • zouden gegareerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegareerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegareerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegareerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegareerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegareerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegareerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegareerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegareerd zijn
  •