NL.png functioneren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • functioneren

O.t.t. (Present)

  • functioneerde
  • functioneerde
  • functioneerde
  • functioneerde
  • functioneerden
  • functioneerden
  • functioneerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal functioneren
  • zult functioneren
  • zal functioneren
  • zult functioneren
  • zult functioneren
  • zullen functioneren
  • zullen functioneren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefunctioneerd
  • had gefunctioneerd
  • had gefunctioneerd
  • had gefunctioneerd
  • hadden gefunctioneerd
  • hadden gefunctioneerd
  • hadden gefunctioneerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefunctioneerd
  • hebt gefunctioneerd
  • heeft gefunctioneerd
  • hebt gefunctioneerd
  • hebben gefunctioneerd
  • hebben gefunctioneerd
  • hebben gefunctioneerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefunctioneerd hebben
  • zult gefunctioneerd hebben
  • zal gefunctioneerd hebben
  • zult gefunctioneerd hebben
  • zult gefunctioneerd hebben
  • zullen gefunctioneerd hebben
  • zullen gefunctioneerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefunctioneerd hebben
  • zou gefunctioneerd hebben
  • zou gefunctioneerd hebben
  • zou gefunctioneerd hebben
  • zouden gefunctioneerd hebben
  • zouden gefunctioneerd hebben
  • zouden gefunctioneerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •