NL.png fusilleren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • fusilleren

O.t.t. (Present)

  • fusilleerde
  • fusilleerde
  • fusilleerde
  • fusilleerde
  • fusilleerden
  • fusilleerden
  • fusilleerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal fusilleren
  • zult fusilleren
  • zal fusilleren
  • zult fusilleren
  • zult fusilleren
  • zullen fusilleren
  • zullen fusilleren

O.t.t.t. (Future)

  • had gefusilleerd
  • had gefusilleerd
  • had gefusilleerd
  • had gefusilleerd
  • hadden gefusilleerd
  • hadden gefusilleerd
  • hadden gefusilleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gefusilleerd
  • hebt gefusilleerd
  • heeft gefusilleerd
  • hebt gefusilleerd
  • hebben gefusilleerd
  • hebben gefusilleerd
  • hebben gefusilleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gefusilleerd hebben
  • zult gefusilleerd hebben
  • zal gefusilleerd hebben
  • zult gefusilleerd hebben
  • zult gefusilleerd hebben
  • zullen gefusilleerd hebben
  • zullen gefusilleerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gefusilleerd hebben
  • zou gefusilleerd hebben
  • zou gefusilleerd hebben
  • zou gefusilleerd hebben
  • zouden gefusilleerd hebben
  • zouden gefusilleerd hebben
  • zouden gefusilleerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gefusilleerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gefusilleerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gefusilleerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gefusilleerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gefusilleerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gefusilleerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gefusilleerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gefusilleerd zijn
  •