NL.png aanbraden

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aanbraden

O.t.t. (Present)

  • braadde aan
  • braadde aan
  • braadde aan
  • braadde aan
  • braadden aan
  • braadden aan
  • braadden aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aanbraden
  • zult aanbraden
  • zal aanbraden
  • zult aanbraden
  • zult aanbraden
  • zullen aanbraden
  • zullen aanbraden

O.t.t.t. (Future)

  • had aangebraden
  • had aangebraden
  • had aangebraden
  • had aangebraden
  • hadden aangebraden
  • hadden aangebraden
  • hadden aangebraden
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangebraden
  • hebt aangebraden
  • heeft aangebraden
  • hebt aangebraden
  • hebben aangebraden
  • hebben aangebraden
  • hebben aangebraden

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangebraden hebben
  • zult aangebraden hebben
  • zal aangebraden hebben
  • zult aangebraden hebben
  • zult aangebraden hebben
  • zullen aangebraden hebben
  • zullen aangebraden hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangebraden hebben
  • zou aangebraden hebben
  • zou aangebraden hebben
  • zou aangebraden hebben
  • zouden aangebraden hebben
  • zouden aangebraden hebben
  • zouden aangebraden hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangebraden
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangebraden
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangebraden worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangebraden worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangebraden
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangebraden
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangebraden zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangebraden zijn
  •