INDICATIVE ACTIVE
O.t.t. (Present)
- affirmeerde
- affirmeerde
- affirmeerde
- affirmeerde
- affirmeerden
- affirmeerden
- affirmeerden
O.v.t. (Past)
- zal affirmeren
- zult affirmeren
- zal affirmeren
- zult affirmeren
- zult affirmeren
- zullen affirmeren
- zullen affirmeren
O.t.t.t. (Future)
- had geaffirmeerd
- had geaffirmeerd
- had geaffirmeerd
- had geaffirmeerd
- hadden geaffirmeerd
- hadden geaffirmeerd
- hadden geaffirmeerd
O.v.t.t. (Condicional)
- heb geaffirmeerd
- hebt geaffirmeerd
- heeft geaffirmeerd
- hebt geaffirmeerd
- hebben geaffirmeerd
- hebben geaffirmeerd
- hebben geaffirmeerd
V.t.t.t. (Future Perfect)
- zal geaffirmeerd hebben
- zult geaffirmeerd hebben
- zal geaffirmeerd hebben
- zult geaffirmeerd hebben
- zult geaffirmeerd hebben
- zullen geaffirmeerd hebben
- zullen geaffirmeerd hebben
v.v.t.t. (Conditional Perfect)
- zou geaffirmeerd hebben
- zou geaffirmeerd hebben
- zou geaffirmeerd hebben
- zou geaffirmeerd hebben
- zouden geaffirmeerd hebben
- zouden geaffirmeerd hebben
- zouden geaffirmeerd hebben
LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)
O.t.t.t. (Future)
- zullen geaffirmeerd worden
-
O.v.t.t. (Condicional)
- zouden geaffirmeerd worden
-
V.t.t.t. (Future Perfect)
v.v.t.t. (Conditional Perfect)