INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• versieren

O.t.t. (Present)

• versierde
• versierde
• versierde
• versierde
• versierden
• versierden
• versierden

O.v.t. (Past)

• zal versieren
• zult versieren
• zal versieren
• zult versieren
• zult versieren
• zullen versieren
• zullen versieren

O.t.t.t. (Future)

• had versierd
• had versierd
• had versierd
• had versierd
• hadden versierd
• hadden versierd
• hadden versierd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb versierd
• hebt versierd
• heeft versierd
• hebt versierd
• hebben versierd
• hebben versierd
• hebben versierd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal versierd hebben
• zult versierd hebben
• zal versierd hebben
• zult versierd hebben
• zult versierd hebben
• zullen versierd hebben
• zullen versierd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou versierd hebben
• zou versierd hebben
• zou versierd hebben
• zou versierd hebben
• zouden versierd hebben
• zouden versierd hebben
• zouden versierd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden versierd
•  

O.v.t. (Past)

• worden versierd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen versierd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden versierd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn versierd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was versierd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen versierd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden versierd zijn
•