NL.png uitsteken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • uitsteken

O.t.t. (Present)

  • stak uit
  • stak uit
  • stak uit
  • stak uit
  • staken uit
  • staken uit
  • staken uit
 

O.v.t. (Past)

  • zal uitsteken
  • zult uitsteken
  • zal uitsteken
  • zult uitsteken
  • zult uitsteken
  • zullen uitsteken
  • zullen uitsteken

O.t.t.t. (Future)

  • had uitgestoken
  • had uitgestoken
  • had uitgestoken
  • had uitgestoken
  • hadden uitgestoken
  • hadden uitgestoken
  • hadden uitgestoken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb uitgestoken
  • hebt uitgestoken
  • heeft uitgestoken
  • hebt uitgestoken
  • hebben uitgestoken
  • hebben uitgestoken
  • hebben uitgestoken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal uitgestoken hebben
  • zult uitgestoken hebben
  • zal uitgestoken hebben
  • zult uitgestoken hebben
  • zult uitgestoken hebben
  • zullen uitgestoken hebben
  • zullen uitgestoken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou uitgestoken hebben
  • zou uitgestoken hebben
  • zou uitgestoken hebben
  • zou uitgestoken hebben
  • zouden uitgestoken hebben
  • zouden uitgestoken hebben
  • zouden uitgestoken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden uitgestoken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden uitgestoken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen uitgestoken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden uitgestoken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn uitgestoken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was uitgestoken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen uitgestoken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden uitgestoken zijn
  •