NL.png zinnen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zinnen

O.t.t. (Present)

  • zon
  • zon
  • zon
  • zon
  • zonnen
  • zonnen
  • zonnen
 

O.v.t. (Past)

  • zal zinnen
  • zult zinnen
  • zal zinnen
  • zult zinnen
  • zult zinnen
  • zullen zinnen
  • zullen zinnen

O.t.t.t. (Future)

  • had gezonnen
  • had gezonnen
  • had gezonnen
  • had gezonnen
  • hadden gezonnen
  • hadden gezonnen
  • hadden gezonnen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezonnen
  • hebt gezonnen
  • heeft gezonnen
  • hebt gezonnen
  • hebben gezonnen
  • hebben gezonnen
  • hebben gezonnen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezonnen hebben
  • zult gezonnen hebben
  • zal gezonnen hebben
  • zult gezonnen hebben
  • zult gezonnen hebben
  • zullen gezonnen hebben
  • zullen gezonnen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezonnen hebben
  • zou gezonnen hebben
  • zou gezonnen hebben
  • zou gezonnen hebben
  • zouden gezonnen hebben
  • zouden gezonnen hebben
  • zouden gezonnen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gezonnen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gezonnen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gezonnen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gezonnen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gezonnen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gezonnen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gezonnen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gezonnen zijn
  •