NL.png wandelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • wandelen

O.t.t. (Present)

  • wandelde
  • wandelde
  • wandelde
  • wandelde
  • wandelden
  • wandelden
  • wandelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal wandelen
  • zult wandelen
  • zal wandelen
  • zult wandelen
  • zult wandelen
  • zullen wandelen
  • zullen wandelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gewandeld
  • had gewandeld
  • had gewandeld
  • had gewandeld
  • hadden gewandeld
  • hadden gewandeld
  • hadden gewandeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gewandeld
  • hebt gewandeld
  • heeft gewandeld
  • hebt gewandeld
  • hebben gewandeld
  • hebben gewandeld
  • hebben gewandeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gewandeld hebben
  • zult gewandeld hebben
  • zal gewandeld hebben
  • zult gewandeld hebben
  • zult gewandeld hebben
  • zullen gewandeld hebben
  • zullen gewandeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gewandeld hebben
  • zou gewandeld hebben
  • zou gewandeld hebben
  • zou gewandeld hebben
  • zouden gewandeld hebben
  • zouden gewandeld hebben
  • zouden gewandeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •