NL.png verwarmen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verwarmen

O.t.t. (Present)

  • verwarmde
  • verwarmde
  • verwarmde
  • verwarmde
  • verwarmden
  • verwarmden
  • verwarmden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verwarmen
  • zult verwarmen
  • zal verwarmen
  • zult verwarmen
  • zult verwarmen
  • zullen verwarmen
  • zullen verwarmen

O.t.t.t. (Future)

  • had verwarmd
  • had verwarmd
  • had verwarmd
  • had verwarmd
  • hadden verwarmd
  • hadden verwarmd
  • hadden verwarmd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verwarmd
  • hebt verwarmd
  • heeft verwarmd
  • hebt verwarmd
  • hebben verwarmd
  • hebben verwarmd
  • hebben verwarmd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verwarmd hebben
  • zult verwarmd hebben
  • zal verwarmd hebben
  • zult verwarmd hebben
  • zult verwarmd hebben
  • zullen verwarmd hebben
  • zullen verwarmd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verwarmd hebben
  • zou verwarmd hebben
  • zou verwarmd hebben
  • zou verwarmd hebben
  • zouden verwarmd hebben
  • zouden verwarmd hebben
  • zouden verwarmd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verwarmd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verwarmd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verwarmd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verwarmd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verwarmd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verwarmd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verwarmd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verwarmd zijn
  •