NL.png verteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verteren

O.t.t. (Present)

  • verteerde
  • verteerde
  • verteerde
  • verteerde
  • verteerden
  • verteerden
  • verteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verteren
  • zult verteren
  • zal verteren
  • zult verteren
  • zult verteren
  • zullen verteren
  • zullen verteren

O.t.t.t. (Future)

  • had verteerd
  • had verteerd
  • had verteerd
  • had verteerd
  • hadden verteerd
  • hadden verteerd
  • hadden verteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verteerd
  • hebt verteerd
  • heeft verteerd
  • hebt verteerd
  • hebben verteerd
  • hebben verteerd
  • hebben verteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verteerd hebben
  • zult verteerd hebben
  • zal verteerd hebben
  • zult verteerd hebben
  • zult verteerd hebben
  • zullen verteerd hebben
  • zullen verteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verteerd hebben
  • zou verteerd hebben
  • zou verteerd hebben
  • zou verteerd hebben
  • zouden verteerd hebben
  • zouden verteerd hebben
  • zouden verteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verteerd zijn
  •