NL.png verbouwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • verbouwen

O.t.t. (Present)

  • verbouwde
  • verbouwde
  • verbouwde
  • verbouwde
  • verbouwden
  • verbouwden
  • verbouwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal verbouwen
  • zult verbouwen
  • zal verbouwen
  • zult verbouwen
  • zult verbouwen
  • zullen verbouwen
  • zullen verbouwen

O.t.t.t. (Future)

  • had verbouwd
  • had verbouwd
  • had verbouwd
  • had verbouwd
  • hadden verbouwd
  • hadden verbouwd
  • hadden verbouwd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb verbouwd
  • hebt verbouwd
  • heeft verbouwd
  • hebt verbouwd
  • hebben verbouwd
  • hebben verbouwd
  • hebben verbouwd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal verbouwd hebben
  • zult verbouwd hebben
  • zal verbouwd hebben
  • zult verbouwd hebben
  • zult verbouwd hebben
  • zullen verbouwd hebben
  • zullen verbouwd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou verbouwd hebben
  • zou verbouwd hebben
  • zou verbouwd hebben
  • zou verbouwd hebben
  • zouden verbouwd hebben
  • zouden verbouwd hebben
  • zouden verbouwd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden verbouwd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden verbouwd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen verbouwd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden verbouwd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn verbouwd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was verbouwd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen verbouwd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden verbouwd zijn
  •