NL.png uitgaan

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • uitgaan

O.t.t. (Present)

  • ging uit
  • ging uit
  • ging uit
  • ging uit
  • gingen uit
  • gingen uit
  • gingen uit
 

O.v.t. (Past)

  • zal uitgaan
  • zult uitgaan
  • zal uitgaan
  • zult uitgaan
  • zult uitgaan
  • zullen uitgaan
  • zullen uitgaan

O.t.t.t. (Future)

  • was uitgegaan
  • was uitgegaan
  • was uitgegaan
  • was uitgegaan
  • waren uitgegaan
  • waren uitgegaan
  • waren uitgegaan
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben uitgegaan
  • bent uitgegaan
  • is uitgegaan
  • bent uitgegaan
  • zijn uitgegaan
  • zijn uitgegaan
  • zijn uitgegaan

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal uitgegaan zijn
  • zult uitgegaan zijn
  • zal uitgegaan zijn
  • zult uitgegaan zijn
  • zult uitgegaan zijn
  • zullen uitgegaan zijn
  • zullen uitgegaan zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou uitgegaan zijn
  • zou uitgegaan zijn
  • zou uitgegaan zijn
  • zou uitgegaan zijn
  • zouden uitgegaan zijn
  • zouden uitgegaan zijn
  • zouden uitgegaan zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •