NL.png temmen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • temmen

O.t.t. (Present)

  • temde
  • temde
  • temde
  • temde
  • temden
  • temden
  • temden
 

O.v.t. (Past)

  • zal temmen
  • zult temmen
  • zal temmen
  • zult temmen
  • zult temmen
  • zullen temmen
  • zullen temmen

O.t.t.t. (Future)

  • had getemd
  • had getemd
  • had getemd
  • had getemd
  • hadden getemd
  • hadden getemd
  • hadden getemd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb getemd
  • hebt getemd
  • heeft getemd
  • hebt getemd
  • hebben getemd
  • hebben getemd
  • hebben getemd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal getemd hebben
  • zult getemd hebben
  • zal getemd hebben
  • zult getemd hebben
  • zult getemd hebben
  • zullen getemd hebben
  • zullen getemd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou getemd hebben
  • zou getemd hebben
  • zou getemd hebben
  • zou getemd hebben
  • zouden getemd hebben
  • zouden getemd hebben
  • zouden getemd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden getemd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden getemd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen getemd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden getemd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn getemd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was getemd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen getemd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden getemd zijn
  •