NL.png strelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • strelen

O.t.t. (Present)

  • streelde
  • streelde
  • streelde
  • streelde
  • streelden
  • streelden
  • streelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal strelen
  • zult strelen
  • zal strelen
  • zult strelen
  • zult strelen
  • zullen strelen
  • zullen strelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gestreeld
  • had gestreeld
  • had gestreeld
  • had gestreeld
  • hadden gestreeld
  • hadden gestreeld
  • hadden gestreeld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gestreeld
  • hebt gestreeld
  • heeft gestreeld
  • hebt gestreeld
  • hebben gestreeld
  • hebben gestreeld
  • hebben gestreeld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestreleeld hebben
  • zult gestreleeld hebben
  • zal gestreleeld hebben
  • zult gestreleeld hebben
  • zult gestreleeld hebben
  • zullen gestreleeld hebben
  • zullen gestreeld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestreleeld hebben
  • zou gestreleeld hebben
  • zou gestreeld hebben
  • zou gestreleeld hebben
  • zouden gestreleeld hebben
  • zouden gestreleeld hebben
  • zouden gestreeld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gestreeld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gestreeld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gestreeld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gestreeld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gestreeld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gestreeld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gestreeld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gestreeld zijn
  •