INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• straffen

O.t.t. (Present)

• strafte
• strafte
• strafte
• strafte
• straften
• straften
• straften

O.v.t. (Past)

• zal straffen
• zult straffen
• zal straffen
• zult straffen
• zult straffen
• zullen straffen
• zullen straffen

O.t.t.t. (Future)

• had gestraft
• had gestraft
• had gestraft
• had gestraft
• hadden gestraft
• hadden gestraft
• hadden gestraft

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gestraft
• hebt gestraft
• heeft gestraft
• hebt gestraft
• hebben gestraft
• hebben gestraft
• hebben gestraft

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gestraft hebben
• zult gestraft hebben
• zal gestraft hebben
• zult gestraft hebben
• zult gestraft hebben
• zullen gestraft hebben
• zullen gestraft hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gestraft hebben
• zou gestraft hebben
• zou gestraft hebben
• zou gestraft hebben
• zouden gestraft hebben
• zouden gestraft hebben
• zouden gestraft hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gestraft
•  

O.v.t. (Past)

• worden gestraft
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gestraft worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gestraft worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gestraft
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gestraft
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gestraft zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gestraft zijn
•