NL.png sterven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • sterven

O.t.t. (Present)

  • stierf
  • stierf
  • stierf
  • stierf
  • stierven
  • stierven
  • stierven
 

O.v.t. (Past)

  • zal sterven
  • zult sterven
  • zal sterven
  • zult sterven
  • zult sterven
  • zullen sterven
  • zullen sterven

O.t.t.t. (Future)

  • was gestorven
  • was gestorven
  • was gestorven
  • was gestorven
  • waren gestorven
  • waren gestorven
  • waren gestorven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gestorven
  • bent gestorven
  • is gestorven
  • bent gestorven
  • zijn gestorven
  • zijn gestorven
  • zijn gestorven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gestorven zijn
  • zult gestorven zijn
  • zal gestorven zijn
  • zult gestorven zijn
  • zult gestorven zijn
  • zullen gestorven zijn
  • zullen gestorven zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gestorven zijn
  • zou gestorven zijn
  • zou gestorven zijn
  • zou gestorven zijn
  • zouden gestorven zijn
  • zouden gestorven zijn
  • zouden gestorven zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •