NL.png ontvoeren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ontvoeren

O.t.t. (Present)

  • ontvoerde
  • ontvoerde
  • ontvoerde
  • ontvoerde
  • ontvoerden
  • ontvoerden
  • ontvoerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ontvoeren
  • zult ontvoeren
  • zal ontvoeren
  • zult ontvoeren
  • zult ontvoeren
  • zullen ontvoeren
  • zullen ontvoeren

O.t.t.t. (Future)

  • had ontvoerd
  • had ontvoerd
  • had ontvoerd
  • had ontvoerd
  • hadden ontvoerd
  • hadden ontvoerd
  • hadden ontvoerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ontvoerd
  • hebt ontvoerd
  • heeft ontvoerd
  • hebt ontvoerd
  • hebben ontvoerd
  • hebben ontvoerd
  • hebben ontvoerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ontvoerd hebben
  • zult ontvoerd hebben
  • zal ontvoerd hebben
  • zult ontvoerd hebben
  • zult ontvoerd hebben
  • zullen ontvoerd hebben
  • zullen ontvoerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ontvoerd hebben
  • zou ontvoerd hebben
  • zou ontvoerd hebben
  • zou ontvoerd hebben
  • zouden ontvoerd hebben
  • zouden ontvoerd hebben
  • zouden ontvoerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ontvoerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ontvoerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ontvoerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ontvoerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ontvoerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ontvoerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ontvoerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ontvoerd zijn
  •