NL.png leren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • leren

O.t.t. (Present)

  • leerde
  • leerde
  • leerde
  • leerde
  • leerden
  • leerden
  • leerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal leren
  • zult leren
  • zal leren
  • zult leren
  • zult leren
  • zullen leren
  • zullen leren

O.t.t.t. (Future)

  • had geleerd
  • had geleerd
  • had geleerd
  • had geleerd
  • hadden geleerd
  • hadden geleerd
  • hadden geleerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geleerd
  • hebt geleerd
  • heeft geleerd
  • hebt geleerd
  • hebben geleerd
  • hebben geleerd
  • hebben geleerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geleerd hebben
  • zult geleerd hebben
  • zal geleerd hebben
  • zult geleerd hebben
  • zult geleerd hebben
  • zullen geleerd hebben
  • zullen geleerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geleerd hebben
  • zou geleerd hebben
  • zou geleerd hebben
  • zou geleerd hebben
  • zouden geleerd hebben
  • zouden geleerd hebben
  • zouden geleerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geleerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geleerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geleerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geleerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geleerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geleerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geleerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geleerd zijn
  •