NL.png kantelen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • kantelen

O.t.t. (Present)

  • kantelde
  • kantelde
  • kantelde
  • kantelde
  • kantelden
  • kantelden
  • kantelden
 

O.v.t. (Past)

  • zal kantelen
  • zult kantelen
  • zal kantelen
  • zult kantelen
  • zult kantelen
  • zullen kantelen
  • zullen kantelen

O.t.t.t. (Future)

  • had gekanteld
  • had gekanteld
  • had gekanteld
  • had gekanteld
  • hadden gekanteld
  • hadden gekanteld
  • hadden gekanteld
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gekanteld
  • hebt gekanteld
  • heeft gekanteld
  • hebt gekanteld
  • hebben gekanteld
  • hebben gekanteld
  • hebben gekanteld

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gekanteld hebben
  • zult gekanteld hebben
  • zal gekanteld hebben
  • zult gekanteld hebben
  • zult gekanteld hebben
  • zullen gekanteld hebben
  • zullen gekanteld hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gekanteld hebben
  • zou gekanteld hebben
  • zou gekanteld hebben
  • zou gekanteld hebben
  • zouden gekanteld hebben
  • zouden gekanteld hebben
  • zouden gekanteld hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gekanteld
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gekanteld
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gekanteld worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gekanteld worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gekanteld
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gekanteld
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gekanteld zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gekanteld zijn
  •