NL.png gooien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • gooien

O.t.t. (Present)

  • gooide
  • gooide
  • gooide
  • gooide
  • gooiden
  • gooiden
  • gooiden
 

O.v.t. (Past)

  • zal gooien
  • zult gooien
  • zal gooien
  • zult gooien
  • zult gooien
  • zullen gooien
  • zullen gooien

O.t.t.t. (Future)

  • had gegooid
  • had gegooid
  • had gegooid
  • had gegooid
  • hadden gegooid
  • hadden gegooid
  • hadden gegooid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gegooid
  • hebt gegooid
  • heeft gegooid
  • hebt gegooid
  • hebben gegooid
  • hebben gegooid
  • hebben gegooid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gegooid hebben
  • zult gegooid hebben
  • zal gegooid hebben
  • zult gegooid hebben
  • zult gegooid hebben
  • zullen gegooid hebben
  • zullen gegooid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gegooid hebben
  • zou gegooid hebben
  • zou gegooid hebben
  • zou gegooid hebben
  • zouden gegooid hebben
  • zouden gegooid hebben
  • zouden gegooid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gegooid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gegooid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gegooid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gegooid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gegooid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gegooid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gegooid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gegooid zijn
  •