INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• gaan

O.t.t. (Present)

• ging
• ging
• ging
• ging
• gingen
• gingen
• gingen

O.v.t. (Past)

• zal gaan
• zult gaan
• zal gaan
• zult gaan
• zult gaan
• zullen gaan
• zullen gaan

O.t.t.t. (Future)

• was gegaan
• was gegaan
• was gegaan
• was gegaan
• waren gegaan
• waren gegaan
• waren gegaan

O.v.t.t. (Condicional)

• ben gegaan
• bent gegaan
• is gegaan
• bent gegaan
• zijn gegaan
• zijn gegaan
• zijn gegaan

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gegaan zijn
• zult gegaan zijn
• zal gegaan zijn
• zult gegaan zijn
• zult gegaan zijn
• zullen gegaan zijn
• zullen gegaan zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gegaan zijn
• zou gegaan zijn
• zou gegaan zijn
• zou gegaan zijn
• zouden gegaan zijn
• zouden gegaan zijn
• zouden gegaan zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•