NL.png doorgaan

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • doorgaan

O.t.t. (Present)

  • ging door
  • ging door
  • ging door
  • ging door
  • gingen door
  • gingen door
  • gingen door
 

O.v.t. (Past)

  • zal doorgaan
  • zult doorgaan
  • zal doorgaan
  • zult doorgaan
  • zult doorgaan
  • zullen doorgaan
  • zullen doorgaan

O.t.t.t. (Future)

  • was doorgegaan
  • was doorgegaan
  • was doorgegaan
  • was doorgegaan
  • waren doorgegaan
  • waren doorgegaan
  • waren doorgegaan
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben doorgegaan
  • bent doorgegaan
  • is doorgegaan
  • bent doorgegaan
  • zijn doorgegaan
  • zijn doorgegaan
  • zijn doorgegaan

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal doorgegaan zijn
  • zult doorgegaan zijn
  • zal doorgegaan zijn
  • zult doorgegaan zijn
  • zult doorgegaan zijn
  • zullen doorgegaan zijn
  • zullen doorgegaan zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou doorgegaan zijn
  • zou doorgegaan zijn
  • zou doorgegaan zijn
  • zou doorgegaan zijn
  • zouden doorgegaan zijn
  • zouden doorgegaan zijn
  • zouden doorgegaan zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden doorgegaan
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden doorgegaan
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen doorgegaan worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden doorgegaan worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn doorgegaan
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was doorgegaan
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen doorgegaan zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden doorgegaan zijn
  •