NL.png bewaken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bewaken

O.t.t. (Present)

  • bewaakte
  • bewaakte
  • bewaakte
  • bewaakte
  • bewaakten
  • bewaakten
  • bewaakten
 

O.v.t. (Past)

  • zal bewaken
  • zult bewaken
  • zal bewaken
  • zult bewaken
  • zult bewaken
  • zullen bewaken
  • zullen bewaken

O.t.t.t. (Future)

  • had bewaakt
  • had bewaakt
  • had bewaakt
  • had bewaakt
  • hadden bewaakt
  • hadden bewaakt
  • hadden bewaakt
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bewaakt
  • hebt bewaakt
  • heeft bewaakt
  • hebt bewaakt
  • hebben bewaakt
  • hebben bewaakt
  • hebben bewaakt

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bewaakt hebben
  • zult bewaakt hebben
  • zal bewaakt hebben
  • zult bewaakt hebben
  • zult bewaakt hebben
  • zullen bewaakt hebben
  • zullen bewaakt hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bewaakt hebben
  • zou bewaakt hebben
  • zou bewaakt hebben
  • zou bewaakt hebben
  • zouden bewaakt hebben
  • zouden bewaakt hebben
  • zouden bewaakt hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bewaakt
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bewaakt
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bewaakt worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bewaakt worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bewaakt
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bewaakt
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bewaakt zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bewaakt zijn
  •