NL.png beveiligen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • beveiligen

O.t.t. (Present)

  • beveiligde
  • beveiligde
  • beveiligde
  • beveiligde
  • beveiligden
  • beveiligden
  • beveiligden
 

O.v.t. (Past)

  • zal beveiligen
  • zult beveiligen
  • zal beveiligen
  • zult beveiligen
  • zult beveiligen
  • zullen beveiligen
  • zullen beveiligen

O.t.t.t. (Future)

  • had beveiligd
  • had beveiligd
  • had beveiligd
  • had beveiligd
  • hadden beveiligd
  • hadden beveiligd
  • hadden beveiligd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb beveiligd
  • hebt beveiligd
  • heeft beveiligd
  • hebt beveiligd
  • hebben beveiligd
  • hebben beveiligd
  • hebben beveiligd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal beveiligd hebben
  • zult beveiligd hebben
  • zal beveiligd hebben
  • zult beveiligd hebben
  • zult beveiligd hebben
  • zullen beveiligd hebben
  • zullen beveiligd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou beveiligd hebben
  • zou beveiligd hebben
  • zou beveiligd hebben
  • zou beveiligd hebben
  • zouden beveiligd hebben
  • zouden beveiligd hebben
  • zouden beveiligd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden beveiligd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden beveiligd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen beveiligd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden beveiligd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn beveiligd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was beveiligd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen beveiligd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden beveiligd zijn
  •