INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• beslissen

O.t.t. (Present)

• besliste
• besliste
• besliste
• besliste
• beslisten
• beslisten
• beslisten

O.v.t. (Past)

• zal beslissen
• zult beslissen
• zal beslissen
• zult beslissen
• zult beslissen
• zullen beslissen
• zullen beslissen

O.t.t.t. (Future)

• had beslist
• had beslist
• had beslist
• had beslist
• hadden beslist
• hadden beslist
• hadden beslist

O.v.t.t. (Condicional)

• heb beslist
• hebt beslist
• heeft beslist
• hebt beslist
• hebben beslist
• hebben beslist
• hebben beslist

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal beslist hebben
• zult beslist hebben
• zal beslist hebben
• zult beslist hebben
• zult beslist hebben
• zullen beslist hebben
• zullen beslist hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou beslist hebben
• zou beslist hebben
• zou beslist hebben
• zou beslist hebben
• zouden beslist hebben
• zouden beslist hebben
• zouden beslist hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden beslist
•  

O.v.t. (Past)

• worden beslist
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen beslist worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden beslist worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn beslist
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was beslist
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen beslist zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden beslist zijn
•