NL.png bemesten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • bemesten

O.t.t. (Present)

  • bemestte
  • bemestte
  • bemestte
  • bemestte
  • bemestten
  • bemestten
  • bemestten
 

O.v.t. (Past)

  • zal bemesten
  • zult bemesten
  • zal bemesten
  • zult bemesten
  • zult bemesten
  • zullen bemesten
  • zullen bemesten

O.t.t.t. (Future)

  • had bemest
  • had bemest
  • had bemest
  • had bemest
  • hadden bemest
  • hadden bemest
  • hadden bemest
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb bemest
  • hebt bemest
  • heeft bemest
  • hebt bemest
  • hebben bemest
  • hebben bemest
  • hebben bemest

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal bemest hebben
  • zult bemest hebben
  • zal bemest hebben
  • zult bemest hebben
  • zult bemest hebben
  • zullen bemest hebben
  • zullen bemest hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou bemest hebben
  • zou bemest hebben
  • zou bemest hebben
  • zou bemest hebben
  • zouden bemest hebben
  • zouden bemest hebben
  • zouden bemest hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden bemest
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden bemest
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen bemest worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden bemest worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn bemest
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was bemest
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen bemest zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden bemest zijn
  •