NL.png beletten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • beletten

O.t.t. (Present)

  • belette
  • belette
  • belette
  • belette
  • beletten
  • beletten
  • beletten
 

O.v.t. (Past)

  • zal beletten
  • zult beletten
  • zal beletten
  • zult beletten
  • zult beletten
  • zullen beletten
  • zullen beletten

O.t.t.t. (Future)

  • had belet
  • had belet
  • had belet
  • had belet
  • hadden belet
  • hadden belet
  • hadden belet
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb belet
  • hebt belet
  • heeft belet
  • hebt belet
  • hebben belet
  • hebben belet
  • hebben belet

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal belet hebben
  • zult belet hebben
  • zal belet hebben
  • zult belet hebben
  • zult belet hebben
  • zullen belet hebben
  • zullen belet hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou belet hebben
  • zou belet hebben
  • zou belet hebben
  • zou belet hebben
  • zouden belet hebben
  • zouden belet hebben
  • zouden belet hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden belet
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden belet
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen belet worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden belet worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn belet
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was belet
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen belet zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden belet zijn
  •