INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• afwijken

O.t.t. (Present)

• week af
• week af
• week af
• week af
• weken af
• weken af
• weken af

O.v.t. (Past)

• zal afwijken
• zult afwijken
• zal afwijken
• zult afwijken
• zult afwijken
• zullen afwijken
• zullen afwijken

O.t.t.t. (Future)

• was afgeweken
• was afgeweken
• was afgeweken
• was afgeweken
• waren afgeweken
• waren afgeweken
• waren afgeweken

O.v.t.t. (Condicional)

• ben afgeweken
• bent afgeweken
• is afgeweken
• bent afgeweken
• zijn afgeweken
• zijn afgeweken
• zijn afgeweken

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal afgeweken zijn
• zult afgeweken zijn
• zal afgeweken zijn
• zult afgeweken zijn
• zult afgeweken zijn
• zullen afgeweken zijn
• zullen afgeweken zijn

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou afgeweken zijn
• zou afgeweken zijn
• zou afgeweken zijn
• zou afgeweken zijn
• zouden afgeweken zijn
• zouden afgeweken zijn
• zouden afgeweken zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• *
•  

O.v.t. (Past)

• *
•  

O.t.t.t. (Future)

• *
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• *
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• *
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• *
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• *
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• *
•