NL.png adverteren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • adverteren

O.t.t. (Present)

  • adverteerde
  • adverteerde
  • adverteerde
  • adverteerde
  • adverteerden
  • adverteerden
  • adverteerden
 

O.v.t. (Past)

  • zal adverteren
  • zult adverteren
  • zal adverteren
  • zult adverteren
  • zult adverteren
  • zullen adverteren
  • zullen adverteren

O.t.t.t. (Future)

  • had geadverteerd
  • had geadverteerd
  • had geadverteerd
  • had geadverteerd
  • hadden geadverteerd
  • hadden geadverteerd
  • hadden geadverteerd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geadverteerd
  • hebt geadverteerd
  • heeft geadverteerd
  • hebt geadverteerd
  • hebben geadverteerd
  • hebben geadverteerd
  • hebben geadverteerd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geadverteerd hebben
  • zult geadverteerd hebben
  • zal geadverteerd hebben
  • zult geadverteerd hebben
  • zult geadverteerd hebben
  • zullen geadverteerd hebben
  • zullen geadverteerd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geadverteerd hebben
  • zou geadverteerd hebben
  • zou geadverteerd hebben
  • zou geadverteerd hebben
  • zouden geadverteerd hebben
  • zouden geadverteerd hebben
  • zouden geadverteerd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geadverteerd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geadverteerd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geadverteerd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geadverteerd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geadverteerd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geadverteerd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geadverteerd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geadverteerd zijn
  •