NL.png aannemen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aannemen

O.t.t. (Present)

  • nam aan
  • nam aan
  • nam aan
  • nam aan
  • namen aan
  • namen aan
  • namen aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aannemen
  • zult aannemen
  • zal aannemen
  • zult aannemen
  • zult aannemen
  • zullen aannemen
  • zullen aannemen

O.t.t.t. (Future)

  • had aangenomen
  • had aangenomen
  • had aangenomen
  • had aangenomen
  • hadden aangenomen
  • hadden aangenomen
  • hadden aangenomen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangenomen
  • hebt aangenomen
  • heeft aangenomen
  • hebt aangenomen
  • hebben aangenomen
  • hebben aangenomen
  • hebben aangenomen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangenomen hebben
  • zult aangenomen hebben
  • zal aangenomen hebben
  • zult aangenomen hebben
  • zult aangenomen hebben
  • zullen aangenomen hebben
  • zullen aangenomen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangenomen hebben
  • zou aangenomen hebben
  • zou aangenomen hebben
  • zou aangenomen hebben
  • zouden aangenomen hebben
  • zouden aangenomen hebben
  • zouden aangenomen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangenomen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangenomen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangenomen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangenomen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangenomen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangenomen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangenomen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangenomen zijn
  •