NL.png aangeven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aangeven

O.t.t. (Present)

  • gaf aan
  • gaf aan
  • gaf aan
  • gaf aan
  • gaven aan
  • gaven aan
  • gaven aan
 

O.v.t. (Past)

  • zal aangeven
  • zult aangeven
  • zal aangeven
  • zult aangeven
  • zult aangeven
  • zullen aangeven
  • zullen aangeven

O.t.t.t. (Future)

  • had aangegeven
  • had aangegeven
  • had aangegeven
  • had aangegeven
  • hadden aangegeven
  • hadden aangegeven
  • hadden aangegeven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb aangegeven
  • hebt aangegeven
  • heeft aangegeven
  • hebt aangegeven
  • hebben aangegeven
  • hebben aangegeven
  • hebben aangegeven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal aangegeven hebben
  • zult aangegeven hebben
  • zal aangegeven hebben
  • zult aangegeven hebben
  • zult aangegeven hebben
  • zullen aangegeven hebben
  • zullen aangegeven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou aangegeven hebben
  • zou aangegeven hebben
  • zou aangegeven hebben
  • zou aangegeven hebben
  • zouden aangegeven hebben
  • zouden aangegeven hebben
  • zouden aangegeven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden aangegeven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden aangegeven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen aangegeven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden aangegeven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn aangegeven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was aangegeven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen aangegeven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden aangegeven zijn
  •