NL.png aaien

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • aaien

O.t.t. (Present)

  • aaide
  • aaide
  • aaide
  • aaide
  • aaiden
  • aaiden
  • aaiden
 

O.v.t. (Past)

  • zal aaien
  • zult aaien
  • zal aaien
  • zult aaien
  • zult aaien
  • zullen aaien
  • zullen aaien

O.t.t.t. (Future)

  • had geaaid
  • had geaaid
  • had geaaid
  • had geaaid
  • hadden geaaid
  • hadden geaaid
  • hadden geaaid
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geaaid
  • hebt geaaid
  • heeft geaaid
  • hebt geaaid
  • hebben geaaid
  • hebben geaaid
  • hebben geaaid

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geaaid hebben
  • zult geaaid hebben
  • zal geaaid hebben
  • zult geaaid hebben
  • zult geaaid hebben
  • zullen geaaid hebben
  • zullen geaaid hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geaaid hebben
  • zou geaaid hebben
  • zou geaaid hebben
  • zou geaaid hebben
  • zouden geaaid hebben
  • zouden geaaid hebben
  • zouden geaaid hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geaaid
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geaaid
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geaaid worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geaaid worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geaaid
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geaaid
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geaaid zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geaaid zijn
  •