NL.png zweren

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zweren

O.t.t. (Present)

  • zwoer
  • zwoer
  • zwoer
  • zwoer
  • zwoeren
  • zwoeren
  • zwoeren
 

O.v.t. (Past)

  • zal zweren
  • zult zweren
  • zal zweren
  • zult zweren
  • zult zweren
  • zullen zweren
  • zullen zweren

O.t.t.t. (Future)

  • had gezworen
  • had gezworen
  • had gezworen
  • had gezworen
  • hadden gezworen
  • hadden gezworen
  • hadden gezworen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gezworen
  • hebt gezworen
  • heeft gezworen
  • hebt gezworen
  • hebben gezworen
  • hebben gezworen
  • hebben gezworen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gezworen hebben
  • zult gezworen hebben
  • zal gezworen hebben
  • zult gezworen hebben
  • zult gezworen hebben
  • zullen gezworen hebben
  • zullen gezworen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gezworen hebben
  • zou gezworen hebben
  • zou gezworen hebben
  • zou gezworen hebben
  • zouden gezworen hebben
  • zouden gezworen hebben
  • zouden gezworen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gezworen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gezworen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gezworen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gezworen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gezworen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gezworen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gezworen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gezworen zijn
  •