NL.png wreken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • wreken

O.t.t. (Present)

  • wreekte
  • wreekte
  • wreekte
  • wreekte
  • wreekten
  • wreekten
  • wreekten
 

O.v.t. (Past)

  • zal wreken
  • zult wreken
  • zal wreken
  • zult wreken
  • zult wreken
  • zullen wreken
  • zullen wreken

O.t.t.t. (Future)

  • had gewroken
  • had gewroken
  • had gewroken
  • had gewroken
  • hadden gewroken
  • hadden gewroken
  • hadden gewroken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gewroken
  • hebt gewroken
  • heeft gewroken
  • hebt gewroken
  • hebben gewroken
  • hebben gewroken
  • hebben gewroken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gewroken hebben
  • zult gewroken hebben
  • zal gewroken hebben
  • zult gewroken hebben
  • zult gewroken hebben
  • zullen gewroken hebben
  • zullen gewroken hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gewroken hebben
  • zou gewroken hebben
  • zou gewroken hebben
  • zou gewroken hebben
  • zouden gewroken hebben
  • zouden gewroken hebben
  • zouden gewroken hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gewroken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gewroken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gewroken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gewroken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gewroken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gewroken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gewroken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gewroken zijn
  •