NL.png weven

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • weven

O.t.t. (Present)

  • weefde
  • weefde
  • weefde
  • weefde
  • weefden
  • weefden
  • weefden
 

O.v.t. (Past)

  • zal weven
  • zult weven
  • zal weven
  • zult weven
  • zult weven
  • zullen weven
  • zullen weven

O.t.t.t. (Future)

  • had geweven
  • had geweven
  • had geweven
  • had geweven
  • hadden geweven
  • hadden geweven
  • hadden geweven
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geweven
  • hebt geweven
  • heeft geweven
  • hebt geweven
  • hebben geweven
  • hebben geweven
  • hebben geweven

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geweven hebben
  • zult geweven hebben
  • zal geweven hebben
  • zult geweven hebben
  • zult geweven hebben
  • zullen geweven hebben
  • zullen geweven hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geweven hebben
  • zou geweven hebben
  • zou geweven hebben
  • zou geweven hebben
  • zouden geweven hebben
  • zouden geweven hebben
  • zouden geweven hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geweven
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geweven
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geweven worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geweven worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geweven
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geweven
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geweven zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geweven zijn
  •