NL.png voortspruiten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • voortspruiten

O.t.t. (Present)

  • sproot voort
  • sproot voort
  • sproot voort
  • sproot voort
  • sproten voort
  • sproten voort
  • sproten voort
 

O.v.t. (Past)

  • zal voortspruiten
  • zult voortspruiten
  • zal voortspruiten
  • zult voortspruiten
  • zult voortspruiten
  • zullen voortspruiten
  • zullen voortspruiten

O.t.t.t. (Future)

  • was voortgesproten
  • was voortgesproten
  • was voortgesproten
  • was voortgesproten
  • waren voortgesproten
  • waren voortgesproten
  • waren voortgesproten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben voortgesproten
  • bent voortgesproten
  • is voortgesproten
  • bent voortgesproten
  • zijn voortgesproten
  • zijn voortgesproten
  • zijn voortgesproten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal voortgesproten zijn
  • zult voortgesproten zijn
  • zal voortgesproten zijn
  • zult voortgesproten zijn
  • zult voortgesproten zijn
  • zullen voortgesproten zijn
  • zullen voortgesproten zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou voortgesproten zijn
  • zou voortgesproten zijn
  • zou voortgesproten zijn
  • zou voortgesproten zijn
  • zouden voortgesproten zijn
  • zouden voortgesproten zijn
  • zouden voortgesproten zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden voortgesproten
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden voortgesproten
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen voortgesproten worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden voortgesproten worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn voortgesproten
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was voortgesproten
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen voortgesproten zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden voortgesproten zijn
  •