NL.png rijgen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • rijgen

O.t.t. (Present)

  • reeg
  • reeg
  • reeg
  • reeg
  • regen
  • regen
  • regen
 

O.v.t. (Past)

  • zal rijgen
  • zult rijgen
  • zal rijgen
  • zult rijgen
  • zult rijgen
  • zullen rijgen
  • zullen rijgen

O.t.t.t. (Future)

  • had geregen
  • had geregen
  • had geregen
  • had geregen
  • hadden geregen
  • hadden geregen
  • hadden geregen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geregen
  • hebt geregen
  • heeft geregen
  • hebt geregen
  • hebben geregen
  • hebben geregen
  • hebben geregen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geregen hebben
  • zult geregen hebben
  • zal geregen hebben
  • zult geregen hebben
  • zult geregen hebben
  • zullen geregen hebben
  • zullen geregen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geregen hebben
  • zou geregen hebben
  • zou geregen hebben
  • zou geregen hebben
  • zouden geregen hebben
  • zouden geregen hebben
  • zouden geregen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geregen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geregen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geregen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geregen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geregen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geregen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geregen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geregen zijn
  •