INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

• jagen

O.t.t. (Present)

• jaagde
• jaagde
• jaagde
• jaagde
• jaagden
• jaagden
• jaagden

O.v.t. (Past)

• zal jagen
• zult jagen
• zal jagen
• zult jagen
• zult jagen
• zullen jagen
• zullen jagen

O.t.t.t. (Future)

• had gejaagd
• had gejaagd
• had gejaagd
• had gejaagd
• hadden gejaagd
• hadden gejaagd
• hadden gejaagd

O.v.t.t. (Condicional)

• heb gejaagd
• hebt gejaagd
• heeft gejaagd
• hebt gejaagd
• hebben gejaagd
• hebben gejaagd
• hebben gejaagd

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zal gejaagd hebben
• zult gejaagd hebben
• zal gejaagd hebben
• zult gejaagd hebben
• zult gejaagd hebben
• zullen gejaagd hebben
• zullen gejaagd hebben

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zou gejaagd hebben
• zou gejaagd hebben
• zou gejaagd hebben
• zou gejaagd hebben
• zouden gejaagd hebben
• zouden gejaagd hebben
• zouden gejaagd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

• worden gejaagd
•  

O.v.t. (Past)

• worden gejaagd
•  

O.t.t.t. (Future)

• zullen gejaagd worden
•  

O.v.t.t. (Condicional)

• zouden gejaagd worden
•  

V.t.t. (Present Perfect)

• zijn gejaagd
•  

V.v.t. (Past Perfect)

• was gejaagd
•  

V.t.t.t. (Future Perfect)

• zullen gejaagd zijn
•  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

• zouden gejaagd zijn
•