NL.png glimmen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • glimmen

O.t.t. (Present)

  • glom
  • glom
  • glom
  • glom
  • glommen
  • glommen
  • glommen
 

O.v.t. (Past)

  • zal glimmen
  • zult glimmen
  • zal glimmen
  • zult glimmen
  • zult glimmen
  • zullen glimmen
  • zullen glimmen

O.t.t.t. (Future)

  • had geglommen
  • had geglommen
  • had geglommen
  • had geglommen
  • hadden geglommen
  • hadden geglommen
  • hadden geglommen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb geglommen
  • hebt geglommen
  • heeft geglommen
  • hebt geglommen
  • hebben geglommen
  • hebben geglommen
  • hebben geglommen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geglommen hebben
  • zult geglommen hebben
  • zal geglommen hebben
  • zult geglommen hebben
  • zult geglommen hebben
  • zullen geglommen hebben
  • zullen geglommen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geglommen hebben
  • zou geglommen hebben
  • zou geglommen hebben
  • zou geglommen hebben
  • zouden geglommen hebben
  • zouden geglommen hebben
  • zouden geglommen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden geglommen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden geglommen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen geglommen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden geglommen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn geglommen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was geglommen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen geglommen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden geglommen zijn
  •