NL.png blijken

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • blijken

O.t.t. (Present)

  • bleek
  • bleek
  • bleek
  • bleek
  • bleken
  • bleken
  • bleken
 

O.v.t. (Past)

  • zal blijken
  • zult blijken
  • zal blijken
  • zult blijken
  • zult blijken
  • zullen blijken
  • zullen blijken

O.t.t.t. (Future)

  • was gebleken
  • was gebleken
  • was gebleken
  • was gebleken
  • waren gebleken
  • waren gebleken
  • waren gebleken
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben gebleken
  • bent gebleken
  • is gebleken
  • bent gebleken
  • zijn gebleken
  • zijn gebleken
  • zijn gebleken

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gebleken zijn
  • zult gebleken zijn
  • zal gebleken zijn
  • zult gebleken zijn
  • zult gebleken zijn
  • zullen gebleken zijn
  • zullen gebleken zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gebleken zijn
  • zou gebleken zijn
  • zou gebleken zijn
  • zou gebleken zijn
  • zouden gebleken zijn
  • zouden gebleken zijn
  • zouden gebleken zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gebleken
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gebleken
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gebleken worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gebleken worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gebleken
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gebleken
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gebleken zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gebleken zijn
  •