NL.png ontmoedigen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • ontmoedigen

O.t.t. (Present)

  • ontmoedigde
  • ontmoedigde
  • ontmoedigde
  • ontmoedigde
  • ontmoedigden
  • ontmoedigden
  • ontmoedigden
 

O.v.t. (Past)

  • zal ontmoedigen
  • zult ontmoedigen
  • zal ontmoedigen
  • zult ontmoedigen
  • zult ontmoedigen
  • zullen ontmoedigen
  • zullen ontmoedigen

O.t.t.t. (Future)

  • had ontmoedigd
  • had ontmoedigd
  • had ontmoedigd
  • had ontmoedigd
  • hadden ontmoedigd
  • hadden ontmoedigd
  • hadden ontmoedigd
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb ontmoedigd
  • hebt ontmoedigd
  • heeft ontmoedigd
  • hebt ontmoedigd
  • hebben ontmoedigd
  • hebben ontmoedigd
  • hebben ontmoedigd

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal ontmoedigd hebben
  • zult ontmoedigd hebben
  • zal ontmoedigd hebben
  • zult ontmoedigd hebben
  • zult ontmoedigd hebben
  • zullen ontmoedigd hebben
  • zullen ontmoedigd hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou ontmoedigd hebben
  • zou ontmoedigd hebben
  • zou ontmoedigd hebben
  • zou ontmoedigd hebben
  • zouden ontmoedigd hebben
  • zouden ontmoedigd hebben
  • zouden ontmoedigd hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden ontmoedigd
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden ontmoedigd
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen ontmoedigd worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden ontmoedigd worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn ontmoedigd
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was ontmoedigd
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen ontmoedigd zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden ontmoedigd zijn
  •