NL.png zijn

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • zijn

O.t.t. (Present)

  • was
  • was
  • was
  • was
  • waren
  • waren
  • waren
 

O.v.t. (Past)

  • zal zijn
  • zult zijn
  • zal zijn
  • zult zijn
  • zult zijn
  • zullen zijn
  • zullen zijn

O.t.t.t. (Future)

  • was geweest
  • was geweest
  • was geweest
  • was geweest
  • waren geweest
  • waren geweest
  • waren geweest
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • ben geweest
  • bent geweest
  • is geweest
  • bent geweest
  • zijn geweest
  • zijn geweest
  • zijn geweest

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal geweest zijn
  • zult geweest zijn
  • zal geweest zijn
  • zult geweest zijn
  • zult geweest zijn
  • zullen geweest zijn
  • zullen geweest zijn
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou geweest zijn
  • zou geweest zijn
  • zou geweest zijn
  • zou geweest zijn
  • zouden geweest zijn
  • zouden geweest zijn
  • zouden geweest zijn

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •