NL.png vouwen

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vouwen

O.t.t. (Present)

  • vouwde
  • vouwde
  • vouwde
  • vouwde
  • vouwden
  • vouwden
  • vouwden
 

O.v.t. (Past)

  • zal vouwen
  • zult vouwen
  • zal vouwen
  • zult vouwen
  • zult vouwen
  • zullen vouwen
  • zullen vouwen

O.t.t.t. (Future)

  • had gevouwen
  • had gevouwen
  • had gevouwen
  • had gevouwen
  • hadden gevouwen
  • hadden gevouwen
  • hadden gevouwen
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gevouwen
  • hebt gevouwen
  • heeft gevouwen
  • hebt gevouwen
  • hebben gevouwen
  • hebben gevouwen
  • hebben gevouwen

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gevouwen hebben
  • zult gevouwen hebben
  • zal gevouwen hebben
  • zult gevouwen hebben
  • zult gevouwen hebben
  • zullen gevouwen hebben
  • zullen gevouwen hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gevouwen hebben
  • zou gevouwen hebben
  • zou gevouwen hebben
  • zou gevouwen hebben
  • zouden gevouwen hebben
  • zouden gevouwen hebben
  • zouden gevouwen hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • worden gevouwen
  •  

O.v.t. (Past)

  • worden gevouwen
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • zullen gevouwen worden
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • zouden gevouwen worden
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • zijn gevouwen
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • was gevouwen
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zullen gevouwen zijn
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zouden gevouwen zijn
  •