NL.png vechten

INDICATIVE ACTIVE

Infinitive

  • vechten

O.t.t. (Present)

  • vocht
  • vocht
  • vocht
  • vocht
  • vochten
  • vochten
  • vochten
 

O.v.t. (Past)

  • zal vechten
  • zult vechten
  • zal vechten
  • zult vechten
  • zult vechten
  • zullen vechten
  • zullen vechten

O.t.t.t. (Future)

  • had gevochten
  • had gevochten
  • had gevochten
  • had gevochten
  • hadden gevochten
  • hadden gevochten
  • hadden gevochten
 

O.v.t.t. (Condicional)

  • heb gevochten
  • hebt gevochten
  • heeft gevochten
  • hebt gevochten
  • hebben gevochten
  • hebben gevochten
  • hebben gevochten

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • zal gevochten hebben
  • zult gevochten hebben
  • zal gevochten hebben
  • zult gevochten hebben
  • zult gevochten hebben
  • zullen gevochten hebben
  • zullen gevochten hebben
 

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • zou gevochten hebben
  • zou gevochten hebben
  • zou gevochten hebben
  • zou gevochten hebben
  • zouden gevochten hebben
  • zouden gevochten hebben
  • zouden gevochten hebben

LIJDENDE VORM (SYNOPSIS)

O.t.t. (Present)

  • *
  •  

O.v.t. (Past)

  • *
  •  
 

O.t.t.t. (Future)

  • *
  •  

O.v.t.t. (Condicional)

  • *
  •  
 

V.t.t. (Present Perfect)

  • *
  •  

V.v.t. (Past Perfect)

  • *
  •  
 

V.t.t.t. (Future Perfect)

  • *
  •  

v.v.t.t. (Conditional Perfect)

  • *
  •